Op 4 januari 1415 besluit koning Sigismund dat het proces tegen Hus zijn loop moet hebben. Meer dan het lot van zijn onderdaan, gaat hem het slagen van het concilie ter harte, waarvan de beëindiging van het zg. Grote Schisma – de verdeeldheid van de Kerk onder drie pausen – de hoofdzaak is. Wel weet Sigismund te bereiken dat Hus in het openbaar verhoord zal worden, en dat hij ondergebracht wordt in een minder benauwde cel. Het is opmerkelijk dat Hus niet het vertrouwen in de koning verliest; in zijn nieuwjaarsbrief aan Jan van Chlum heet het: "Vraag Zijne Majesteit mij uit de gevangenis te bevrijden!" en in zijn brief van 3 januari komt hij nogmaals terug op het vrijgeleide dat hem door de koning is beloofd: "zorg ervoor dat ik tenminste één maal de koning te spreken krijg!" schrijft hij aan zijn geestverwanten in Konstanz, in de kennelijke veronderstelling dat de vorst nog steeds op zijn hand is. Even opmerkelijk is de vergevingsgezindheid van Jan Hus, die uit dezelfde brief naar voren komt: "niemand berokkent mij meer schade dan Jan Pálec. De almachtige God vergeve hem!" Hierbij moeten wij bedenken dat Magister Pálec een vroegere medestander van Hus was, die, onder druk van de (kerk)politieke ontwikkelingen, tot zijn hardnekkigste tegenstander is geworden. Alles draait om het traktaat dat Hus in 1414, gedurende zijn ballingschap, heeft geschreven: de in het Latijn gestelde verhandeling "Over de Kerk" (De ecclesia). Voornamelijk uit dit traktaat weet Stefan Pálec de argumenten voor zijn aanklacht tegen Hus te halen. "Over de Kerk" wordt tot de belangrijkste geschriften van Hus gerekend, samen met de in het Tsjechisch geschreven verhandeling over de tien geboden, – twee werken waaraan Hus tijdens zijn verblijf in het zuiden van Bohemen, waar hij onderdak vond bij geestverwanten uit de adel, de laatste hand heeft gelegd. In het boekje over de tien geboden lezen we de bekende regels over de waarheid: "Daarom, vrome Christen, zoek de waarheid, luister naar de waarheid, leer de waarheid kennen, heb de waarheid lief, spreek de waarheid, houd vast aan de waarheid, verdedig de waarheid tot de dood, want de waarheid zal je bevrijden van de zonde, van de duivel, van de dood van de ziel, en tenslotte van de eeuwige dood". Deze woorden zijn de sleutel tot het denken van Hus, en tot zijn geloof, en deze woorden zijn het richtsnoer dat hij niet heeft losgelaten, ook toen hij zijn leven hiervoor moest prijsgeven. Vragen wij wat de waarheid volgens Hus is, moet het antwoord luiden: Jezus Christus, de belichaming van het Woord en de Wet van God. Deze wet noemt Hus "de meest natuurlijke, meest eenvoudige, bondigste en nuttigste wet, die God gegeven heeft". Het is de regel voor het leven in de waarheid, vastgelegd in de Schrift, een leven in eendracht, deemoedigheid, vrijwillige armoede, kuisheid, in de bereidheid omwille hiervan alles te verdragen. Wordt deze maatstaf aan de kerk gelegd, dan volgt daaruit fundamentele kritiek op haar macht, op haar pracht en praal, op haar "zaken doen" met het geloof, door middel van aflaathandel en simonie. De Wet van God vraagt van de mens onvoorwaardelijke gehoorzaamheid; voor de keus gesteld óf de kerk óf zijn geweten te volgen, kan de christen niet anders dan te volharden in de navolging van Christus. Gevraagd wat volgens hem de kerk in waarheid is, antwoordt Hus: zij is het lichaam van Christus, zij is zijn bruid. Zij kan niet anders dan haar Heer aanhangen en Hem volgen. De kerk die zo doet, is de waarachtige gemeente Gods. Herkenbaar aan het apostolische leven en handelen van haar voorgangers.

Het omgekeerde is ook waar: een kerk waarin prelaten en priesters in rijkdom en weelde leven en met macht en desnoods geweld de gelovigen regeren kan niet de kerk van Christus zijn. Het is niet aan de mens om hierover te oordelen; het geheim van de kerk als lichaam van Christus, als bruid van de Heer, gaat oneindig ver boven ons begripsvermogen uit, reikt tot in de diepte van God, - deze waarachtige kerk bestaat van de grondlegging der wereld af aan, en zal duren tot aan het laatste Oordeel. Wie aan haar deelheeft, doet dit niet uit eigen wil, maar is daartoe van eeuwigheid voorbestemd, zo ook wie niet tot haar behoort, hoewel hij misschien op aarde deel van haar uitmaakt: hij heet in naam een christen, maar toont door zijn hoogmoed en ongehoorzaamheid dat hij in waarheid niet tot haar behoort. Het hoeft ons niet te verbazen, dat Hus vanwege deze opvattingen in de ogen van de kerkelijke ( en in zijn tijd ook van de wereldlijke) overheid een hoogst gevaarlijk persoon was. Wel zal het ons misschien moeilijk vallen ons te verplaatsen in juist deze gedachtegang van Hus. Hij denkt echter consequent verder, vanuit het uitgangspunt: Christus alleen is Heer van Zijn gemeente. Alles wordt in Zijn handen gelegd. In Zijn licht komt aan het licht van welk gehalte een mens is. Als het meest tragische voorbeeld noemt Hus de discipel Judas. De hierboven geciteerde passage over de waarheid eindigt niet met de waarschuwing voor "de eeuwige dood", die "het eeuwige afscheid" is van "Gods genade en van alle gelukzaligheid". De slotzin luidt namelijk: "Deze gelukzaligheid is echter weggelegd voor wie aan God en aan Jezus Christus, waarachtig God en waarachtig mens, gelooft." Vanuit de gevangenis schrijft Jan Hus op 4 januari 1415: "Door Gods genade hoop ik nimmer van de waarheid die ik heb leren kennen af te raken. Bid tot God, dat Hij mij zal bewaren!"

Bijlage A

Op 4 januari 1415 bereikt Jan Hus een brief, geschreven door zijn geestverwant, en reisgenoot op de weg naar Konstanz, Johan van Chlum. Deze doet Hus het dringende verzoek zich uit te spreken over de communie onder de beide gedaanten van brood en wijn. We moeten bedenken dat de katholieke kerk destijds de avondmaalskelk aan de geestelijken voorbehield; de leken ontvingen alleen het brood bij de viering van het avondmaal, de eucharistie. In Bohemen echter is intussen een beweging onder de geestelijkheid ontstaan, die de kelk ook aan de leken wil uitreiken. Hierover wordt heftig gedebatteerd door voor – en tegenstanders van de leken-kelk, - en beide groepen menen zich daarbij op de theologie van Hus te kunnen beroepen. Geen wonder dat zijn vertrouweling, Johan van Chlum, verlegen is om een duidelijke uitspraak van zijn leraar. Hus aarzelt geen moment, en schrijft met kerende post:

"Over het sacrament van de kelk hebben jullie een geschrift van mij, dat ik in Konstanz heb geschreven. Daarin zal je alle redenen die pleiten voor de leken-kelk aantreffen, en ik kan niet anders dan erop wijzen dat het Evangelie en de brieven van Paulus eenduidig hierover spreken en dat het in de oer- kerk in praktijk is gebracht. Wanneer het mogelijk is, doe dan alles om ervoor te zorgen dat door een pauselijke bul tenminste toestemming gegeven wordt om de kelk te reiken aan hen die er uit vroomheid naar verlangen..."

Met andere woorden: Hus maant zijn aanhangers in dit opzicht tot voorzichtigheid. Geen radicale breuk met de gebruiken van de Kerk, maar een behoedzame poging tot verruiming van de regel voor het ontvangen van brood en wijn bij het avondmaal. Vanwaar deze behoedzaamheid van Hus? Het vers uit het Evangelie van Johannes:

"Jezus dan zeide tot hen: Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf" (6,53),

is ook voor Hus een gezaghebbend woord . Maar het lijkt hem in deze fase van zijn gevangenschap beter de confrontatie met de kerkelijke autoriteiten zoveel mogelijk te vermijden. De leken-kelk wil hij van harte steunen, maar daartoe moet hij allereerst zijn vrijheid zien terug te winnen. Reeds voor zijn vertrek naar Konstanz laat hij aan zijn aanhangers in Praag de boodschap achter: "Doe het rustig aan in dit opzicht ( van de leken – kelk) ; wanneer God het wil, zal ik jullie, als ik teruggekeerd ben, ook in deze kwestie bijstaan."

Maar zijn geestverwanten in Bohemen laten zich door niets weerhouden, waar het gaat om het herstel van de evangelische leer. De kelk is het symbool geworden van de Hussieten, de volgelingen van de leer van Hus in Bohemen. Symbool van hun breuk met de kerk van Rome, en symbool van hun radicale keuze voor de navolging van Christus.Juist in de communie onder beide gedaanten – brood én wijn – voelen zij de kracht van hun beweging: Jezus Christus als broeder onder broeders, de gemeente als deelgenoot van Zijn lijden en Zijn opstanding, bezegeld door het sacrament van het avondmaal.

De hervormingsbeweging in Bohemen staat daarom bekend als het utraquisme : een beweging die het avondmaal "sub utraque specie" – onder beide gedaanten – heeft ingevoerd. In haar vaandel draagt zij de kelk; de Boheemse broeders en later de Herrnhuter Broedergemeente hebben het beeld van de avondmaalsbeker in ere gehouden als het veelzeggende teken van diepe verbondenheid met de Heer., en van de gemeente van Christus als verbond van broeders en zusters: "Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken" (Joh. 15:5).