Op 28 november 1414 wordt Jan Hus onder begeleiding van geestelijken en soldaten naar het bisschoppelijk paleis te Konstanz gebracht, voor een eerste onderhoud met de kardinalen, die hier bijeengekomen zijn vanwege de grote kerkvergadering, het concilie, dat in de stad aan het Bodenmeer gehouden wordt. Terwijl Hus meent te mogen rekenen op het vrijgeleide waarvan Koning Sigismund hem per brief verzekerd heeft, nemen de kardinalen hun kans waar, en laten de Boheemse reformator vastzetten. Gedurende een week wordt Hus gevangen gehouden in een huis bij de Dom van Konstanz; aansluitend, op 6 december 1414, brengt men hem onder in een kerker van het klooster der Dominicanen aan de oever van het Bodenmeer. Hier zal Hus verblijven tot en met Palmzondag van het jaar 1415: een cel van zes voet hoog, acht voet lang en zes voet breed. Ondanks de benauwende omstandigheden en ondanks de kwalen aan gal en ingewanden waaraan hij lijdt, zal Hus van hieruit brieven en geschriften de wereld doen ingaan, waaruit zijn ongebroken geestkracht blijkt.
Reeds op 1 december stelt het concilie een commissie in, die de geschriften van Hus moet onderzoeken op ketterse opvattingen. Kort daarop wordt hij verhoord over zijn oordeel betreffende 45 als ketters bestempelde stellingen van de Engelse reformator Wyclif.
Op 10 december legt Hus de laatste hand aan zijn schriftelijke beantwoording van vragen. Tot verwondering van de commissie neemt Hus in dit geschrift zijn toevlucht tot de orthodoxie, wat natuurlijk de vraag oproept uit welke overweging hij zo behoedzaam opereerde. Viel hem zijn gevangenschap te zwaar, en kwelde hem het verlangen terug te keren naar de Boheemse wouden? Naar Praag, naar de Bethlehem-kapel waaraan hij als prediker verbonden was? Of hield hij zijn kruit droog, met het oog op de door hem zozeer gewenst openbare behandeling van zijn "causa" ten overstaan van het voltallige concilie? Waarschijnlijk heeft Jan Hus bedacht, dat hardnekkigheid een kenmerkende eigenschap is van de ketter, en dat enige toegevendheid in deze fase van zijn verhoor een openhartige uiteenzetting over zijn leringen, in een later en doorslaggevender stadium, ten goede komen zal.
Wanneer hij aan het einde van een dag van geconcentreerd schrijven aan zijn verdediging, op de strozak gezeten, met een grote zwarte houten lepel van zijn koude gierstbrij eet, en het ruisen van de onder hem stromende Rijn zijn gemoed tot rust brengt, raken zijn gedachten vervuld van beelden uit de dagen van weleer:
De Bethlehem-kapel in Praag - gewijd aan "de onnozele kinderen" van Bethlehem, die ten prooi vielen aan de moordlust van Herodes - was zijn kansel geweest, vanaf 14 maart 1402. Hus weet niet dat menig bezoeker van de kapel het niet laten kan een stukje van het hout van het preekgestoelte te snijden, - aandenken aan de man die hier enkele duizenden toehoorders wist te fascineren door het woord van de verkondiging. Bethlehem moest een kapel heten (vanwege zijn bijzondere bestemming, waarvoor het woord 'kerk' vermeden diende te worden), maar was in feite een reusachtige kerkruimte die iedere zondag volstroomde met mensen die, staande of op de grond zittend, de Bijbellezing en de verkondiging in de landstaal hoorden. Over Hus als prediker staat geschreven: "Het volk van Praag hangt aan de lippen van deze prediker, die in de volkstaal, voor gewone mensen bevattelijk, uit een warm hart, met de hartstocht van een getuige van de waarheid en van een strijder tegen het onrecht, de Schrift uitlegt in verbinding met het dagelijks leven en lijden in het Boheemse land. Uit het baardeloze gezicht met de brede kaakbeenderen, met de volle wangen en de levendige donkere ogen, ziet hen één van de hunnen aan, één die hen begrijpt, en hen de weg wijst.". Door zijn dienst in de Bethlehem-kapel is Jan Hus tot drager geworden van een bijzondere traditie en van een bijzondere verwachting: die van de reformatorische beweging in Bohemen, die reeds in de 14e eeuw de kerk oproept tot terugkeer naar het apostolische leven en de navolging van Christus. Bethlehem (gebouwd van 1391-1394) is de stichting van bemiddelde aanhangers van deze stroming, met de uitdrukkelijke bestemming dat hier uitsluitend in de Tsjechische taal gepreekt zal worden, met het oog op een gemeente van eenvoudige, niet-geleerde gelovigen. De kapel moet eraan bijdragen "dat het woord van God aan niets gebonden, vrij zal zijn, en als zodanig kerk en wereld tot heil zal dienen". Bethlehem moet zijn wat zijn naam belooft: een huis van het brood: Gods woord, dat met allen gedeeld wordt.Voor de prediker van Bethlehem betekent deze opgave, dat hij zich voortdurend verdiepen zal in de Bijbel, en steeds voeling houdt met het volk. Jan Hus, van afkomst een boerenzoon, maar inmiddels een hooggeleerd theoloog, weet deze opgave overtuigend waar te maken. Hij is als zielzorger nauw verbonden met de mensen, als prediker hen nabij door een verkondiging die vooral een aanwijzing voor het christelijk leven is. Zelf woont hij in een kamertje dat aan de kapel is aangebouwd en deelt zijn inkomen met alle behoeftigen. Hij neemt stelling in maatschappelijke vraagstukken, waardoor zijn faam zich verspreid en zijn gehoor van week tot week in aantal toeneemt, - in aantal en in diversiteit: in Bethlehem ontmoeten elkaar rijk en arm, bedelaars en edellieden, studenten en hofpersoneel, ja zelfs koningin Sophia begeeft zich onder de luisteraars van Hus. Bethlehem brengt heel Bohemen in beweging...