In de laatste weken van zijn leven op aarde heeft Johannes Hus brieven geschreven, die een getuigenis zijn van zijn geloof, zijn vertrouwen in God, zijn bereidheid Christus na te volgen. Bijna dertig jaar later, in het begin van de jaren 40 van de 15e eeuw, zal zijn leerling Petr Chelčicky spreken van “de zondeval van de Christenheid”: “het uitwijken voor situaties, waarin Christus zich zou hebben begeven”. Hus volhardt in de navolging van Christus: hij heeft de wet van God lief, hij kiest voor het leven in de waarheid, hij blijft standvastig tot in de dood.

23 juni 1415:

Liefste vriend, weet je wat Páleč mij geraden heeft? Ik moet niet letten op de schande van het afzweren, maar oog hebben voor al het goede dat daaruit kan ontstaan. Ik antwoordde hem: “Wat zou jij doen, wanneer je zeker wist dat je de aan jou toegeschreven dwalingen nooit aangehangen had? Zou je ze in dat geval afzweren? Hij antwoordde: “dat is een heel moeilijke vraag”, en begon te huilen.

O heilige God, hoe ver reikt de macht en de gewelddadigheid van de Antichrist! Ik hoop maar dat zijn macht beknot wordt en meer nog: dat zijn laagheid spoedig aan het licht zal komen voor heel het volk van getrouwen. De almachtige God sterke de harten van zijn gelovigen, die Hij voor de schepping van de wereld heeft uitverkoren, opdat zij de onverwelkbare overwinningskrans ontvangen. Laat de Antichrist maar woeden zoals hij wil! Tegen Christus kan hij niets bereiken. Die zal hem doden met de adem Zijns monds, zoals de apostel schrijft. Dan zal de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods, zoals de apostel schrijft, en verder: wij zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam.

Hoe troostrijk zijn voor mij de woorden van onze Heiland: “Zalig zijt gij, wanneer u de mensen haten en wanneer zij u uitstoten, en smaden en uw naam als slecht verwerpen ter wille van de zoon des mensen. Verblijdt u te dien dage en springt op van vreugde, want, zie, uw loon is groot in de hemel.”

Dat is een goede troost, ja de beste troost, maar moeilijk, - niet moeilijk te begrijpen, maar lastig om erin te volharden en in de verdrukking de vreugde niet te verliezen!

O Gij, allerbarmhartigste Christus, trek ons, zwakke mensen, tot u, want wanneer Gij ons niet tot u trekt, kunnen we u niet volgen! Geef ons een sterke geest, opdat wij bereid zijn om, zo Uw genade voorgaat, ondanks de zwakte van het vlees U te volgen, want zonder U kunnen we niets doen, en zeker niet omwille van U een verschrikkelijke dood sterven. Geef een gewillige geest, een onverschrokken hart, waarachtig geloof, vaste hoop en volkomen liefde, opdat wij voor U geduldig en vol vreugde ons leven inzetten! Amen.

Geschreven in de gevangenis, in ketenen, op de vooravond van het feest van de heilige Johannes de Doper, die in de gevangenis en in ketenen onthoofd werd, omdat hij de zonden gehekeld had. Hij moge voor ons de Here Jezus Christus bidden! Amen.

24 juni 1415:

Geliefden, ik zeg jullie: laat je geen schrik aanjagen en niet ontmoedigen, omdat men mijn boeken heeft verbrand. Bedenk, dat men ooit de voorzeggingen van de profeet Jeremia verbrand heeft, die God hem bevolen had op te schrijven! En toch kon niemand ontkomen aan dat wat daarin door hem voorspeld was.

Houd in gedachte wat ons de barmhartige Heiland als waarschuwing gezegd heeft: dat er voor de dag van het Gericht een grote verdrukking zal zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal, zo groot dat ook de uitverkorenen tot dwaling verleid zouden worden, wanneer dat mogelijk zou zijn, maar omwille van de uitverkorenen zullen die dagen verkort worden. Denk daaraan, geliefden, en houd stand!

De trouwe dienaren van God weten de woorden van de Heiland te duiden, waar Hij zegt: “Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest geve er acht op...” De gruwel: dat is de grote hoogmoedigheid, de hebzucht en de simonie. Op de heilige plaats: dat wil zeggen: in het ambt, dat van deemoedigheid en alle andere deugden ontdaan is, zoals wij vandaag de dag zien dat het geval is bij menigeen die een ambt vervult...

Geschreven op de feestdag van de heilige Johannes de Doper, in de kerker en in ketenen, in gedenken daaraan dat ook Johannes in kerker en ketenen onthoofd werd omwille van de waarheid van God.

24 juni 1415:

Ik stel het op prijs dat geen van de brieven die ik in de gevangenis schreef aan iemand getoond worden, want het is tot op heden nog niet geheel duidelijk wat God met mij voor heeft. Verberg de brieven dus, en houd ook uw woorden en daden verborgen! Zolang ik voel dat jullie in Konstanz zijn, ben ik getroost, ook al kan ik er vrijwel zeker van zijn dat ik spoedig ter dood gebracht wordt. Ik ben ervan overtuigd, dat God jullie gezonden heeft als engelen, die mij, zwakke en arme mens, moeten sterken en bijstaan in mijn grootste beproevingen...

25 juni 1415:

Onze verlosser heeft na vier dagen Lazarus in het leven teruggeroepen, Jona drie dagen in het ingewand van de vis behouden, Daniël uit de leeuwenkuil gered, de drie jongelingen in de vurige oven voor de vlammen bewaard, en Susanna bevrijd, die veroordeeld was en op weg naar haar terechtstelling. Waarom zou hij mij, arme, wanneer het Hem ter ere diende, en het tot nut van Zijn getrouwen en voor mijn bestwil was, niet uit de kerker en van de dood bevrijden kunnen? De Heer is met mij als een geweldige held. De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zou ik vrezen? De Heer is mijns levens veste, voor wie zou ik vervaard zijn? Tot Hem richt ik dezer dagen telkens weer de aanroeping: “Here, mij wordt geweld aangedaan, antwoord Gij voor mij; ik weet niet wat ik mijn vijanden zeggen zal.”

De Heer zij met jullie!

Op 24 juni 1415 worden de geschriften van Johannes Hus veroordeeld tot het vuur. Op 1 juli bezoekt hem een delegatie van het concilie in zijn cel. Zowel mondeling als schriftelijk legt Hus een verklaring af:

“Ik, Jan Hus, in hope priester van Jezus Christus, vrees God te beledigen en een meineed af te leggen. Daarom wil ik geen enkele van de leerstellingen afzweren, die door valse getuigen tegen mij zijn ingebracht, omdat ik deze – God zij mijn getuige – niet zo verkondigd heb in mijn preken, niet geleerd heb in mijn colleges en geschriften, en niet verdedigd heb...Wat de leerstellingen betreft die aan mijn boeken zijn ontleend, in zoverre ze juist geciteerd zijn, verklaar ik: mocht er ergens een valse lering in aan te wijzen zijn, dan zal ik die herroepen. Maar omdat ik vrees de waarheid te beledigen en de leer van de heiligen te weerspreken, zal ik geen van allen afzweren. Ware het mogelijk dat mijn stem in de ganse wereld gehoord werd, zoals elke leugen en al mijn zonden openbaar zullen worden op de dag van het oordeel, dan zou ik van harte elke onjuistheid en iedere dwaling, die ik ooit had willen uitspreken of daadwerkelijk uitgesproken heb, ten overstaan van de hele wereld herroepen. Dat verklaar ik en schrijf ik uit eigen beweging. Geschreven met eigen hand.”

Opmerkelijk: de kerkleiders hebben gedurende de gevangenschap van Hus bijna twintig keer gepoogd hem te bewegen tot het afzweren of herroepen van zijn leerstellingen. Het heeft de schijn dat men Hus bijna tot elke prijs voor het martelaarschap wilde bewaren. En Hus heeft tot op het laatst de hoop niet opgegeven dat God hem redden zou.

29 juni 1415, in een brief aan Vaclav van Duba:

“Nog houdt de Heer krachtens Zijn almacht Hus in leven, en dat zal Hij blijven doen, zolang het Hem belieft.”

Op 5 juli bezoeken hem de kerkleiders voor de laatste maal: twee kardinalen en twee bisschoppen. Op gezag van de koning zijn ook de ridders Chlum en Duba bij het verhoor aanwezig. Met name Jan van Chlum doet een laatste beroep op Hus, om zich, wanneer hij zich op enig punt schuldig voelt, niet ervoor te schamen dit te bekennen: “maar is dat niet het geval, handel dan niet tegen uw geweten, maar blijf bij de waarheid tot in de dood!”

Hus is geroerd door de woorden van zijn vriend. Hij vraagt om het bewijs uit de Schrift dat hij gedwaald heeft: “dan zal ik alles doen wat het concilie van mij verlangt”. Het is er niet.