Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. (Mattheus 11:28 / leerwoord 10 juni 2015)
Hoe zal dit woord uit het Nieuwe Testament (leerwoord) in de oren van een bootvluchteling op de Middellandse Zee klinken of met de ogen van een vluchteling te gelezen worden, die in een opvangcentrum in Nederland zit en weet dat hij teruggestuurd wordt in een onveilige omgeving: "Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven." (Mattheüs 11:28)
In andere vertalingen staat: Komt naar mij allen. En ook in het Grieks vind je het woordje “pas”, voor “allen” – waarom is in de NBV dat woord dan weggelaten?
Komt allen!
Een nachtmerrie voor de politici, als wij als kerken, dit woord overnemen en men in Afrika, het Midden Oosten en Azië deze uitnodiging vanuit Europa hoort:
Komt allen!
Ik weet dat zelfs onze rijke economie in Europa dat niet aan zou kunnen. Daarvoor is er doodgewoon geen ruimte. Er moeten andere oplossingen gevonden worden. En het kan ook niet goed zijn als steeds meer mensen ontheemd raken en een toekomst ver van hun geboortestreek moeten leven in een andere voor hen nieuwe cultuur, een ander klimaat ... De ideologie, dat wij allen vooral wereldburgers zijn is maar een ideologie. Thuis zijn, familie om je heen hebben, de tradities kennen en bewaren ... ook dat is een waarde, die wij niet onderschatten.
En toch: Komt allen ... die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven.
Een woord van onze Heer Jezus Christus. Jezus zag een van zijn taken daarin mensen uit te nodigen. uit te nodigen in de gemeenschap met de levende God. Hij was zich ervan bewust, dat die uitnodiging alleen geloofwaardig is, als wij de vermoeiden en degenen die onder lasten gebukt gaan, ook echt uitnodigen in onze gemeenschap.
Komt allen!
En het werd Hem niet in dank afgenomen. Want allen, dat betekende ook prostituees en verzetsstrijders, collaborateurs en mensen, die de wet van de Heer niet zo strikt volgen.
Komt allen!
De gemeente van Christus is allereerst zelf uitgenodigd door Christus - aan zijn tafel, in de tegenwoordigheid van zijn woord, in de gemeenschap van de gebeden. Maar dan zijn wij ook gevraagd, zelf een uitnodig en de gemeenschap te zijn. Iedereen op zijn plek en allen samen als het ene, onverdeelde lichaam van Christus. Willen wij dat? Een uitnodigende gemeenschap zijn? Willen wij onze gemeenschappen openen voor mensen, die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan? De meeste van ons zullen onmiddellijk “Ja” zeggen. Wie wil niet uitnodigend zijn, wie zou niet bij een uitnodigende gemeenschap willen horen. En als je in onze gemeenten je oor te luisteren legt, dan hoor je: onze gemeenten willen uitnodigend zijn. We zijn aangewezen op mensen, die erbij komen. Anders worden we kleiner en kleiner en dreigen we op een dag te verdwijnen. Maar mensen uitnodigen brengt risico’s met zich mee. Want als je mensen uitnodigt, komen er misschien ook anderen mee, die je niet verwacht en misschien ook eigenlijk niet in je gemeenschap wilt hebben. Iedereen van ons weet wel mensen, die hij of zij er graag bij wil hebben en anderen, die beter weg kunnen blijven. In elk geval: als we mensen uitnodigen, dan moeten we er rekening mee houden, dat onze gemeenschap zal veranderen. Zeker als we – zoals dat van ons als lichaam van Christus verwacht wordt – allen uitnodigen, die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan. Dat is geen makkelijke weg. Het kan ons ook best in spanning brengen tot de trouwe kerkleden, de samenleving en de politiek. Maar het is de uitnodiging van onze Heer Jezus Christus, die wij door mogen geven en in het leven van onze kerkelijke gemeenschap gestalte mogen geven. Wij mogen op zijn nabijheid en zijn zegen hopen als wij zijn uitnodiging volgen.
(Bijbels impuls uitgesproken door Johannes Welschen bij de opening van de plenaire vergadering van de Raad van Kerken op 10 juni in het dienstencentrum van de PKN in Utrecht)